Elke werkgever is verplicht een interne dienst voor preventie en bescherming op het werk op te richten om te helpen bij de toepassing van maatregelen met betrekking tot welzijn op het werk. De interne dienst moet minstens één preventieadviseur tellen. Wanneer een werkgever minder dan 20 werknemers in dienst heeft, mag hij zelf als preventieadviseur optreden. Als hij meer dan 20 werknemers in dienst heeft, moet hij één van deze werknemers aanwijzen als preventieadviseur.
Opgelet: bij de berekening van de 20 werknemers moeten alle werknemers worden meegeteld - niet alleen sekswerkers, maar ook barpersoneel, administratief personeel, beveiligingspersoneel, enz.
Om het vereiste opleidingsniveau voor de preventieadviseur in de interne dienst te bepalen, worden bedrijven ingedeeld in 4 groepen (A, B, C of D) op basis van het aantal werknemers dat ze in dienst hebben en/of het belang van het risico waaraan de werknemers zijn blootgesteld.
Als de interne dienst niet in staat is om alle aan hem toevertrouwde taken uit te voeren, moet de werkgever een beroep doen op de diensten van een erkende externe dienst voor preventie en bescherming op het werk. De werkgever moet een bijdrage betalen aan de externe dienst voor de geleverde diensten. Wat de hoogte van deze bijdrage betreft, worden werkgevers ingedeeld op basis van hun hoofdactiviteit en hun grootte. Er zijn vijf tarieven voor bedrijven met meer dan 5 werknemers en vijf verlaagde tarieven voor bedrijven met 5 werknemers of minder. Bijlage II.3-1 van de Codex over het Welzijn op het Werk bevat een tabel die werkgevers indeelt in vijf tariefgroepen op basis van hun hoofdactiviteit. De sekswerksector is opgenomen in groep 3 (horeca) (indicatief).
Elke werkgever die gewoonlijk gemiddeld minstens 50 werknemers tewerkstelt, moet een Comité voor Preventie en Bescherming op het Werk oprichten.