Een specifieke wetgeving in verband met werkgebonden spier- en skeletaandoeningen bestaat niet in België. Volgens de welzijnswet van 4 augustus 1996 is de werkgever verplicht het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk te bevorderen. Hij dient er voor te zorgen dat het werk is aangepast aan de fysieke mogelijkheden van de mens en dat overmatige professionele fysieke en mentale vermoeidheid wordt voorkomen. Om deze doelstellingen te bereiken houdt hij rekening met:
- de werkorganisatie
- de werk- en productiemethoden (bv. minder monotone en tempogebonden arbeid)
- de inrichting van de arbeidsplaats en arbeidspost (ergonomie)
- de keuze en het gebruik van de arbeidsmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen
- de psychosociale belasting.
De werkgever zorgt ervoor dat de werknemers een opleiding krijgen die speciaal gericht is op de werkpost of functie van de desbetreffende werknemer. Deze vorming wordt gegeven:
- bij indienstneming
- bij een overplaatsing of verandering van functie
- bij de invoering van een nieuw arbeidsmiddel of verandering van een arbeidsmiddel
- bij de invoering van een nieuwe technologie.
Deze vorming wordt aangepast aan de ontwikkeling van de risico’s en aan het ontstaan van nieuwe risico’s en wordt indien nodig op gezette tijden herhaald. De kosten van de vorming mogen niet ten laste zijn van de werknemers. Zij wordt tijdens de werktijd gegeven.
Opleiding over de preventie van musculoskeletale aandoeningen (MSA): aanbevelingen van goede praktijken
De preventie
De preventie van MSA valt onder de verantwoordelijkheid van de werkgever en hiertoe kan deze, in het kader van zijn strategie ter preventie van risico’s op musculoskeletale aandoeningen, een beroep doen op opleidingen, volgens de beleidslijnen die worden aanbevolen door de Europese en Belgische wetgeving inzake welzijn op het werk.
In 3 verschillende stadia kunnen preventieacties worden ondernomen:
- De primaire preventie heeft tot doel elke blootstelling aan risicofactoren uit te schakelen of te vermijden. De maatregelen die in dit stadium van de preventie worden genomen, hebben tot doel alle elementen uit te schakelen die kunnen leiden tot klachten of pathologische anomalieën bij de werknemer. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om de invoering van ergonomie bij de inrichting van nieuwe arbeidsruimten, machines of installaties, bij de keuze van werkmateriaal of bij de constructie van het gebouw, enz.
- De secundaire preventie heeft tot doel de in de onderneming aanwezige risico’s te beperken of uit te schakelen. De maatregelen die in dit stadium van de preventie worden genomen, hebben tot doel de risico’s te beperken en uit te schakelen die aan de basis liggen van de klachten of de gezondheids- en veiligheidsproblemen van de werknemers.
- De tertiaire preventie heeft tot doel te vermijden dat een opgedoken gezondheidsprobleem van de werknemer dat samenhangt met de werkomstandigheden, ongunstig evolueert. De maatregelen die in dit stadium van de preventie worden genomen, hebben meer bepaald tot doel te vermijden dat het komt tot een langdurige arbeidsongeschiktheid of een chronisch ziektebeeld.
Het is aangewezen om de orde van de verschillende stadia te respecteren, namelijk voorrang geven aan primaire preventiemaatregelen op secundaire preventiemaatregelen en pas in laatste instantie tertiaire maatregelen te nemen.
Ongeacht het stadium van de preventie, kunnen de maatregelen worden gerangschikt in twee categorieën : ofwel hebben ze betrekking op het arbeidsmilieu en/of de werkorganisatie, ofwel beogen ze de werknemer zelf en diens manier van werken.
De plaats van de opleiding in het preventieproces
De opleiding is slechts een deel van het preventieproces.
De ergonomische analyse en de aanpassing van het materieel of van de organisatie zijn voorwaarden voor elke opleiding, want zo kan het risico aan de bron worden beperkt.
De wetenschappelijke gegevens tonen immers aan dat de opleiding van het personeel inzake het tillen van lasten of de juiste werkhouding slechts een zeer beperkte, of helemaal geen impact heeft op de gezondheidsklachten van de werknemers. De opleiding is pas doeltreffend en nuttig, wanneer er een permanente interactie is met de ergonomische organisatie van de taak en de uitrusting.
Vóór elke opleidingscampagne, is de ergonomische analyse en actie dus noodzakelijk voor een goed risicobeheer.
De doelstellingen van de opleiding inzake de preventie van de musculoskeletale aandoeningen (MSA)
De risico’s op musculoskeletale aandoeningen (MSA) omvatten globaal nekproblemen en problemen van de bovenste en onderste ledematen en van de rug.
De opleidingsprogramma’s inzake preventie van de MSA beogen 3 doelstellingen :
- De risico’s begrijpen en in staat zijn deze te herkennen bij het werk
Het aanleren van de ergonomische basisprincipes biedt de werknemer en diens hiërarchische oversten de mogelijkheid de risico’s die verband houden met zijn beroepsactiviteit, te begrijpen en te herkennen. Het begrip van de risicofactoren maakt de zoektocht naar ergonomische aanpassingen en aanpassingen inzake de houding, doeltreffender. De opleiding is een middel om na te denken over de ergonomie en de verbetering van de arbeidsomstandigheden : de werknemer moet worden aangemoedigd om actor te worden in het proces van de ergonomische aanpassing van zijn werkplek.
- De preventiemiddelen die zijn aangepast aan de werkactiviteit, aanleren en toepassen, zowel op het vlak van de ergonomie als de houding.
Naast de kennis van de risico’s leren de werknemer en diens hiërarchische oversten oplossingen zoeken voor problematische werksituaties of risicosituaties. Die oplossingen kunnen zijn : de ergonomische aanpassing van het werk en/of, voor de werknemer zelf, de aangepaste werkhouding (meer bepaald het aanleren van de juiste houding en bewegingen om het lichaam zo weinig mogelijk bloot te stellen aan biomechanische belasting). Elke opleiding moet zorgen voor een optimale complementariteit tussen deze twee aspecten.
- Sensibiliseren inzake het belang van het behoud van een goede levenshygiëne voor de individuele preventie
De opleiding biedt ook de mogelijkheid de werknemer te sensibiliseren inzake het behoud van diens fysieke conditie en een goede levenshygiëne: de opleiding kan algemene fysieke oefeningen aanleren, alsook specifieke oefeningen voor de risicogewrichten.
Alleen de multidimensionale aanpak, nl een combinatie van opvoeding, ergonomische actie op het vlak van de werkuitrusting, de organisatie en de arbeidspost en/of de fysieke training, kan worden aangeraden voor de preventie van MSA en andere rugklachten.
De aanbevelingen van goede praktijken inzake opleiding
Deze pagina is een synthese van de aanbevelingen voor een optimaal tijdsverloop van een opleiding inzake de preventie van MSA.
Deze aanbevelingen moet echter kunnen worden aangepast aan de specifieke eigenschappen van de onderneming, aan het globaal preventieplan of in functie van de intern beschikbare competenties.
De risicoanalyse
Alvorens een specifieke opleiding te organiseren in het bedrijf, moet men een risicoanalyse uitvoeren. Dit wordt gedaan door de interne preventieadviseur of de adviseur van de Externe Dienst voor Preventie en Bescherming op het Werk (EDPBW) of de adviseur van het opleidingsorgaan in samenwerking met de leden van het Comité voor Preventie en de Bescherming op het Werk (CPBW) en de hiërarchische oversten.
Dankzij deze analyse kan de opleiding worden gericht in functie van de risico’s die zich voordoen in de onderneming, kan de opleiding worden aangepast aan de activiteiten van de deelnemers en wordt vermeden dat hun technieken worden voorgesteld die in de praktijk helemaal niet kunnen worden toegepast in hun professionele context.
Definitie van de groep(en) van (de) werknemer(s) die de opleiding moeten krijgen en aanduiding van een referentiepersoon per groep van 12 werknemers
De opleiding wordt per definitie collectief gegeven, maar de omvang van de groep is een belangrijke parameter. De ervaring toont aan dat de groep beperkt moet blijven tot 12 werknemers voor theoretische of algemene lessen en tot 6 werknemers voor opleidingen inzake de correcte houding en/of een specifieke houding voor de activiteit.
De opleiding richt zich tot alle werknemers, ongeacht het feit of ze voordien reeds last hadden van lumbalgie of MSA. Het opleidingsproces dat hier wordt beoogd, richt zich echter tot de actieve werknemers zonder grote klachten op het vlak van de musculoskeletale pathologie. Ze richt zich dus niet tot de werknemer met acute pijn, diegene die arbeidsongeschikt is of overweegt opnieuw aan het werk te gaan. In deze bijzondere gevallen, moet de voorkeur worden gegeven aan de revalidatieprogramma’s van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering (RIZIV) en het programma van het Federaal agentschap voor beroepsrisico's (Fedris), aangezien het om persoonlijke gevallen gaat, waarbij rekening moet worden gehouden met de pijn van het moment en het functionele onvermogen van de betrokken werknemer.
Voor een beter behoud van het preventieprogramma binnen de onderneming wordt de keuze van een « referentiepersoon » binnen (een) groep(en) van werknemers die de opleiding volgen, ten stelligste aangeraden. De referentiepersoon is een willekeurige werknemer die hetzelfde werk doet (of heeft gedaan) als de andere personen van de groep die de opleiding volgt. Zijn rol is erkend door de hiërarchische oversten, de IDPBW en de leden van het CPBW.
Vóór de opleiding zal deze persoon de opleider uitleg moeten geven over de arbeidsomstandigheden van de personen die de opleiding zullen volgen en hem helpen de belangrijkste risicofactoren inzake MSA te identificeren die zich voordoen tijdens hun arbeidsactiviteiten.
Na de opleiding heeft deze referentiepersoon de volgende taken:
- Dagelijks zijn collega’s ertoe aanzetten de houding aan te nemen en de bewegingen uit te voeren die tijdens de opleiding werden aangeleerd;
- Aan de hiërarchische oversten de bijkomende risico’s melden die werden vastgesteld tijdens het participatieve proces dat eigen is aan de opleiding;
- Instaan voor de follow-up van de preventiemaatregelen die werden besproken binnen de groep van deelnemers;
- « probleemsituaties » opsporen die blijven bestaan en deze melden aan de hiërarchische oversten van de onderneming.
Voorafgaand contact van de opleider met de Interne Dienst voor Preventie en Bescherming op het Werk (IDPBW) en de referentieperso(o)n(en) en bezoek aan de werkplek voor de voorbereiding van de specifieke inhoud en de praktische organisatie van de opleidingssessies
Eerste reeks van de opleiding: een halve dag (4 uur) theorie en praktijk buiten de werkplaats en per groep van maximum 12 personen.
Bij de start van de opleiding identificeert de opleider de kennis, de voorstelling en de meningen van de deelnemers inzake MSA en hun professionele en individuele risicofactoren, uitgaande van concrete voorbeelden die uit hun arbeidsactiviteiten zijn gegrepen.
In dit stadium moet men zich de theoretische elementen over de anatomische basisstructuren waarop de MS A betrekking hebben (ruggengraat en wervelschijven) eigen maken om een goed begrip te hebben van het bewegingsapparaat en van de mechanische elementen die rechtstreeks aan de basis liggen van de schade die wordt toegebracht aan de anatomische structuren (de wetenschappelijk erkende risicofactoren).
Gedurende de hele opleiding is het gedrag van de deelnemers één van de belangrijkste aspecten dat de opleider zal trachten te veranderen. Deze moet van bij de eerste contacten de deelnemers ertoe aanzetten de goede houding aan te nemen tegenover de risico’s op MSA.
Tweede reeks van de opleiding. Twee uur specifieke praktijk op de werkplek per groep van maximum 6 werknemers. Deze reeks kan 2 of 3 dagen later dan de eerste worden georganiseerd.
Deze fase van de opleiding heeft tot doel de werknemer aan de hand van concrete situaties te helpen de risico’s te herkennen waaraan hij tijdens zijn werk wordt blootgesteld. De kennis van de houding en de handhaving ervan die werd aangeleerd tijdens de eerste reeks, worden toegepast tijdens deze twee reeks, zodat de werknemer zich zo goed mogelijk kan aanpassen aan zijn specifieke werksituatie en de risico’s die verband houden met een slechte houding kan beperken.
Alle probleemsituaties en specifieke werksituaties van de deelnemers die niet kunnen worden opgelost tijdens de opleiding, worden genoteerd door de opleider. Hierbij gaat het vooral om kritieke punten die zijn vastgesteld en in het bijzonder de punten die niet kunnen worden verbeterd door bewegings- en houdingstechnieken.
In dit stadium van de opleiding wordt de sensibilisering voor het behoud van een goede levenshygiëne die ter sprake is gekomen tijdens de eerste vergadering, in de praktijk omgezet aan de hand van een reeks fysieke oefeningen om de spieren te versterken en te versoepelen.
Derde reeks van de opleiding (op de werkplek) na 3 of 4 weken om de mogelijkheid te bieden de verworven kennis om te zetten in de praktijk en de specifieke problemen te behandelen die niet kunnen worden opgelost door de opleiding.
De opleider volgt de werknemers in hun professionele omgeving waarbinnen ze zullen trachten samen oplossingen te vinden voor problemen ( naar voren gekomen tijdens de tweede reeks) die de werknemer niet kan oplossen. Alle bijkomende problemen waarvoor geen oplossing wordt aangereikt, worden genoteerd door de opleider.
Opmaak van een synthetisch verslag dat onder andere de kritieke punten bevat (de kritieke punten worden niet opgelost met de opleidingen, de toekomstige aanpassingen zullen deze kritieke punten verbeteren) en concrete voorstellen inzake de implementatie van ergonomische preventiemaatregelen.
Dit document wordt opgesteld door de opleider in samenwerking met de referentiepersoon. Het verslag is bestemd voor de werkgever, de hiërarchische oversten, de betrokken werknemers, alsook het CPBW en de arbeidsarts. Dit verslag is immers essentieel voor de integratie van de opleiding in een meer globale preventie. Het biedt de mogelijkheid een interactie tot stand te brengen tussen de IDPBW en de opleider, die vaak lid is van de EDPBW, om de ergonomische aanpassingen af te stemmen op het opleidingsproces.
Het zou de volgende elementen moeten bevatten:
- Vermelding van het belang van een globale en ergonomische aanpak van de risico’s en de uitvoering van een coherent preventiebeleid dat de ergonomie integreert in alle problemen rond de keuze van het materieel, de gebouwen, de inrichting van de werkruimten, enz;
- Vermelding van de kritieke punten en in het bijzonder de punten waarvan men oordeelt dat ze niet kunnen worden verbeterd door bewegings- en houdingstechnieken. De opleider zal eventueel aanraden een gedetailleerde risicoanalyse uit te voeren om de preventiemaatregelen te bepalen die zijn aangepast aan de problemen die niet zijn opgelost door de opleiding;
- Een opsomming van de suggesties inzake ergonomische aanpassingen die zijn aangehaald door de deelnemers;
- Een lijst van de aanpassingen inzake de houding die zijn aanbevolen voor bepaalde activiteiten;
- Overzicht van de maatregelen die reeds werden toegepast door het team in kwestie;
- Concrete voorstellen inzake de implementering van preventiemaatregelen;
- Als bijlage: een kopie van het pedagogische materiaal dat wordt gegeven aan de werknemers.
Overhandiging van een exemplaar van het pedagogische materiaal aan de werknemers en organisatie van een evaluatie van het verstrekte opleidingsprogramma.
De deelnemers krijgen aan het begin of het einde van de opleiding pedagogisch materiaal.
Er wordt de ondernemingen aangeraden onder de deelnemers een evaluatie uit te voeren van de tevredenheid over de opleiding, enerzijds om na te gaan of de vooropgestelde doelstellingen van de opleidingen al dan niet bereikt zijn en anderzijds om een algemene beoordeling te verkrijgen en te weten te komen welke de verwachtingen van de deelnemers voor latere sessies zijn.
Organisatie van de follow-up van de opleiding op lange en middellange termijn. Dit houdt in dat er regelmatig bijscholingen worden georganiseerd en dat er een participatieve analyse komt van de risico’s met de eventuele hulp van de EDPBW van de onderneming.
Om ook na verloop van tijd de resultaten van een opleiding te behouden en ervoor te zorgen dat de werknemers een goede houding aannemen, is het nodig bijscholingen te organiseren voor de opgeleide werknemers en de opleiding voor de pas aangeworven werknemers voort te zetten.
Om te vermijden dat er nieuwe risico’s opduiken, moet de preventie continu gebeuren, dat wil zeggen dat de participatieve identificatie en eliminatie van nieuwe problemen op lange termijn moet worden voortgezet. De follow-up houdt in dat er op regelmatige tijdstippen vergaderingen worden georganiseerd met de interne actoren in de onderneming (referentiepersonen, leden van het CPBW, directe overste, preventieadviseur, ….).
Het hier beschreven opleidingsprogramma mag niet de indruk wekken dat de ergonomische aanpassingen alleen moeten worden uitgevoerd door de opgeleide werknemers (of de referentiepersonen). De ergonomische aanpassing van het werk is een verantwoordelijkheid van de werkgever die hiervoor een beroep mag doen op de bevoegdheid van de Diensten voor Preventie en Bescherming, in samenwerking met de verscheidene actoren van de onderneming.
De vroegtijdige integratie van de ergonomie in de verscheidene professionele situaties is de beste manier om risico’s op MSA in de onderneming te voorkomen.
De basis van een opleiding inzake musculoskeletale aandoeningen is de risicoanalyse. Een goede preventiepraktijk vereist dat er een dynamische en participatieve interactie is tussen de opleiding inzake preventieve bewegingstechnieken en de ergonomie en zorgen ervoor dat het hele preventieprogramma op lange termijn wordt opgevolgd (zoals voorgeschreven door de reglementering inzake het dynamische risicobeheer).
Om de doeltreffendheid van de preventieprogramma’s te verhogen, moeten de actoren in de onderneming (op alle hiërarchische niveaus) betrokken worden bij de preventie in nauwe samenwerking met de ergonomen van de Externe Dienst voor preventie en bescherming op het werk van hun onderneming.