De werkgever zorgt ervoor dat er op de arbeidsplaats voldoende daglicht naar binnen komt. Als dat niet mogelijk is, zorgt hij ervoor dat er een adequate kunstverlichting aanwezig is.
Hiervoor kan hij de onderstaande regels van goede praktijk volgen.
Opteer bij voorkeur voor natuurlijk licht. Voorzie de werkplaatsen van transparante stroken op ooghoogte die uitgeven op de buitenomgeving. Glasoppervlakken bedragen tenminste een kwart van de oppervlakte van de grootste muur van het lokaal, die uitgeeft op de buitenomgeving. Daarbij houdt men enkel rekening met de oppervlakte onder de 3 m hoogte en beperkt men de hoogte van de borstwering, maar met behoud van een minimum van 0,90 m omwille van valgevaar.
De kunstmatige verlichting omvat een algemene verlichtingsinstallatie die in voorkomend geval met een plaatselijke verlichtingsinstallatie wordt aangevuld.
De kunstmatige verlichting op de arbeidsplaatsen en doorgangen is van die aard dat het risico op ongevallen wordt voorkomen en deze verlichting mag zelf geen ongevallenrisico voor de werknemers opleveren.
Arbeidsplaatsen waar werknemers bij het uitvallen van de kunstverlichting aan bijzondere risico’s zijn blootgesteld, zijn uitgerust met een voldoende sterke noodverlichting.
De werkgever bepaalt, op grond van de resultaten van een risicoanalyse, aan welke voorwaarden de verlichting van de arbeidsplaatsen (al dan niet in open lucht) en van de werkposten moet beantwoorden om ongevallen door de aanwezigheid van voorwerpen of hindernissen en vermoeidheid van de ogen te voorkomen.
De werkgever die de vereisten van de normen NBN-EN 124 64-1 en NBN EN 124 64-2 toepast bij het bepalen van de voorwaarden inzake verlichting, wordt vermoed te hebben gehandeld in overeenstemming met de hierboven aangehaalde voorwaarden.
Wanneer de werkgever deze normen niet wenst toe te passen, moet de verlichting tenminste beantwoorden aan de voorwaarden die zijn vastgesteld door de reglementering. Meer informatie over die voorwaarden is beschikbaar in de module Regelgeving.