Thermische omgevingsfactoren spelen een rol bij werkzaamheden met blootstelling aan hitte en aan koude.
De regelgeving bepaalt grenswaarden die gebaseerd zijn op de normen, om de gezondheid van werknemers te beschermen tegen belasting wegens blootstelling aan hitte of koude.
Die grenswaarden gelden vooral voor bepaalde ondernemingen waar werkzaamheden worden verricht waarbij een aanzienlijke blootstelling van technologische oorsprong (oven, koelkamer, ...) en/of van extreme, maar vaak tijdelijke klimatologische oorsprong (hittegolf, koudegolf) optreedt.
De meeste werknemers worden in het algemeen geconfronteerd met problemen van thermisch ongemak. Bij thermisch ongemak is het onmogelijk om grenswaarden in de regelgeving vast te leggen, omdat het ongemak afhankelijk is van de sector (tertiair, bouw, ...) en de uitgeoefende activiteit. Zelfs als er een norm bestaat om dit ongemak te toetsen, zal het de taak zijn van de sociale partners om, op basis van een globale risicoanalyse en mogelijke verbanden met andere risico's, voor de uitgevoerde activiteit de aanvaardbare grenswaarden van dit thermisch ongemak te bepalen.
De balans van de warmte-uitwisseling
Bij gebrek aan informatie vragen werkgevers en werknemers in de ondernemingen vaak:
- vanaf welke luchttemperatuur werknemers recht hebben op een pauze;
- hoe lang die pauze moet duren;
- welke drankjes hen ter beschikking moeten worden gesteld.
Het antwoord op deze vraag is niet zo eenvoudig, aangezien andere klimatologische parameters dan de luchttemperatuur een rol spelen in de warmte-uitwisseling tussen het lichaam en de lucht, zoals de luchtvochtigheid, de stralingswarmte, de luchtsnelheid, de invloed van kledij en de fysieke belasting.
Om een thermisch evenwicht in stand te houden, moet de lichaamstemperatuur constant aan ongeveer 37°C blijven. Om dat te bereiken, moet het lichaam:
- warmte produceren afkomstig van de stofwisseling die toeneemt volgens de fysieke arbeidsbelasting;
- warmte verliezen door hoofdzakelijk langs de huid:
- de omgevingslucht te verwarmen (maar als het zeer warm is, verwarmt de huid en het lichaam warmt dan nog meer op),
- warmte naar koudere oppervlakken uit te stralen (maar voor een oven gaat de huid eerder de warmtestraling opvangen en het lichaam warmt dan nog meer op),
- bij transpiratie zweet te verdampen (maar als het warm en vochtig is, verdampt dat vocht niet en blijft het op de klamme huid staan).
Om die warmtetoename en -verlies in evenwicht te brengen gaat de persoon inspelen op:
- de luchtsnelheid: ze verhogen (tocht maken) of verlagen om de verdamping en de uitwisseling met de lucht op de werkplek te verhogen of te verlagen;
- de kledij.
De thermische balans is dus afhankelijk van 6 factoren:
- de temperatuur van de lucht;
- de luchtvochtigheid;
- de warmtestraling;
- de tocht;
- de warmteproductie (stofwisseling volgens de fysieke arbeidsbelasting);
- de kledij.
Men moet die 6 factoren in overweging nemen als men een arbeidssituatie als aanvaardbaar gaat beoordelen.
Men spreekt van thermisch comfort als de persoon het niet warmer of kouder wenst te hebben. Bij thermisch comfort transpireert de persoon bijna niet, is de fysieke arbeidsbelasting zwak, is de kledij licht, is er praktisch geen warmtestraling en is de temperatuur tussen 18 en 25°C.
Wanneer het warmer is, wordt de arbeidssituatie:
- oncomfortabel: de persoon gaat meer transpireren en trekt zijn kledij uit;
- gevaarlijk met een risico op dehydratatie: de persoon transpireert overvloedig en drinkt onvoldoende;
- gevaarlijk met een risico op hitteberoerte: zijn lichaamstemperatuur verhoogt geleidelijk.
Wanneer het kouder is, wordt de arbeidssituatie:
- oncomfortabel: de persoon heeft het koud en trekt kledij bij aan;
- zeer oncomfortabel: de persoon gaat rillen en gaat meer bewegen om zijn warmteproductie te verhogen;
- gevaarlijk: de persoon verliest teveel warmte, zijn lichaamstemperatuur daalt geleidelijk.