Via contact met de huid of de slijmvliezen kunnen pathogenen het lichaam binnendringen of de huid zelf koloniseren en op die manier groeien. Slijmvliezen zijn dunne lagen van lichaamscellen of epitheel die verschillende lichaamsholtes bekleden, zoals van de mond, ogen, neus, anus, urinebuis en vagina. Er kan echter een onderscheid gemaakt worden tussen verschillende soorten van contact:
- direct contact: bijvoorbeeld blootstelling door aanraken, druppels, seksueel contact;
- indirect contact: transmissie via fomieten oftewel besmette objecten/oppervlakken, waarbij de pathogenen via de huid en daarna, of soms meteen, via de slijmvliezen het lichaam binnendringen.
Hoewel de directe contactroute traditioneel verwijst naar transmissie via direct fysiek contact tussen besmetters en geïnfecteerden, beschouwen sommigen blootstelling aan besmettelijke (grote) druppeltjes als een aanvullende vorm van contacttransmissie. In het algemeen kunnen volgende elementen onderscheiden worden:
- Direct contact, waarbij er sprake is van overdracht van micro-organismen door direct lichamelijk contact tussen een geïnfecteerde of gekoloniseerde persoon en een vatbare gastheer.
- Indirect contact, waarbij de transmissie plaatsvindt door de passieve overdracht van micro-organismen naar een vatbare gastheer via tussenliggende levenloze voorwerpen (fomieten) in de directe omgeving.
- Druppeloverdracht vindt plaats via grote druppels (>100 µm diameter) die worden gegenereerd uit de luchtwegen van de geïnfecteerde persoon tijdens hoesten of niezen of praten. Deze druppels worden over een afstand van minder dan 1 meter door de lucht voortgestuwd, blijven niet zweven in de lucht en zijn dus te onderscheiden van aerosolen die via inademing het lichaam binnenkomen.
Er zijn verschillende manieren waarop biologische agentia het lichaam kunnen binnendringen of van een reservoir of besmettingsbron overgedragen kunnen worden naar een gastheer. Via contact met de huid of slijmvliezen kunnen pathogenen het lichaam binnendringen. Dit soort van blootstelling kan direct zijn door bijvoorbeeld een hand te schudden of een kus, maar kan ook indirect via objecten (fomieten) gebeuren. Kennis van deze overdrachtmechanismen zijn relevant bij het uitvoeren van de risicoanalyse en de daaropvolgende keuzes voor gepaste preventiemaatregelen.
Er is bewijs ter ondersteuning van de overdracht van veel voorkomende pathogenen bij mensen via contact met de huid of slijmvliezen. Voor de directe (lichamelijke) contact- en fomietroute hebben experimentele studies de overleving van (respiratoire) virussen op oppervlakken aangetoond. Ook werd genetisch materiaal van virussen teruggevonden op de handen van patiënten en voorwerpen thuis, op het werk, in kinderdagverblijven, woonzorgcentra en ziekenhuizen.
Er wordt vaak aangenomen dat druppeltransmissie belangrijk is (bij de verspreiding van respiratoire ziekten). Epidemiologisch onderzoek merkt namelijk vaak op dat de patiënt zich in de buurt van de bronpatiënt moet bevinden om transmissie te laten plaatsvinden. Het probleem is dat de verspreiding in de nabijheid niet voldoende onderscheid maakt tussen druppeltransmissie en andere routes zoals aerosoltransmissie (via inademing) over korte afstand. Bovendien is overdracht via de druppelroute in afwezigheid van alle andere routes nog niet waargenomen, waardoor kritiek op het leggen van een relatief grotere nadruk op overdracht via druppels dan op aerosolen toeneemt. Zie deel Inademing – overdracht via de lucht.
Het relatief belang van deze verschillende methoden van contactoverdracht hangt af van de specifieke soort van pathogeen en de omstandigheden. Een goede hygiënepraktijk kan op de meeste arbeidsplaatsen helpen om de kans op contactoverdracht te verkleinen. Er zijn enkele concrete preventieve maatregelen die op de meeste arbeidsplaatsen kunnen worden toegepast om blootstelling aan biologische agentia via contact van de huid of slijmvliezen te minimaliseren. Deze kunnen worden toegepast door werknemers te sensibiliseren en door als werkgever bepaalde elementen te voorzien. Het gaat om:
- Houd voldoende afstand van een besmette persoon om zelf niet besmet te worden.
- Beperk nauw (fysiek) contact tussen personen.
- Handhygiëne: handen worden best regelmatig en op een correcte manier gewassen met water en vloeibare zeep. Voorzie dispensers die niet moeten worden aangeraakt. Stel middelen ter beschikking om de handen te drogen na het wassen (papieren doekjes, stoffen handdoekjes voor eenmalig gebruik of handdoekautomaten met een tweekamersysteem voor papieren of katoenen handdoeken op rol voor eenmalig gebruik; geen elektrische handdrogers).
- Hoesten of niezen gebeurt best in een zakdoek of de elleboog en gooi gebruikte zakdoeken onmiddellijk weg.
- Voorzie passende recipiënten voor de opvang van het (afval)materiaal gebruikt voor de toepassing van individuele en collectieve hygiëne zoals zakdoekjes en wegwerpreinigingsdoekjes.
- Zorg voor een goede en regelmatige reiniging van de werkplekken en kleedkamers, douches, toiletten, en lunch- en pauzeruimtes. Besteed extra aandacht aan automaten, ook in ruimtes voor klanten en bezoekers of wachtruimtes.
- Zorg voor een goede en regelmatige reiniging van deurklinken, leuningen, liftknoppen, lichtschakelaars, handgrepen van kasten en schuiven, kranen van wastafels, draaihekjes en poortjes, …
- zorg ervoor dat werknemers die schoonmaken beschikken over passende beschermingsmiddelen, reinigingsmiddelen en de nodige instructies
- Zorg voor een goede en regelmatige reiniging van de arbeidsmiddelen (gereedschap, machines, smartphones, toetsenborden, bedieningsknoppen van toestellen en machines, …).
- Sensibiliseer werknemers om zoveel mogelijk met eigen arbeidsmiddelen te werken. Wijs werknemers erop dat bij het gebruik van arbeidsmiddelen door meerdere personen (hand)hygiëne belangrijk is.
Deze rubriek gaat dieper in op de meer specifieke vormen van contact, namelijk via scherpe medische instrumenten en seksueel contact, om zo bepaalde elementen te kunnen aanhalen die belangrijk zijn bij deze vormen en om hier dan meer relevante maatregelen inzake preventie aan te kunnen koppelen.