Het doel van de bepalingen over biologische agentia is om werknemers te beschermen tegen gevaren en risico’s voor hun gezondheid en veiligheid die kunnen ontstaan door blootstelling aan biologische agentia, en om dergelijke gevaren en risico’s te voorkomen. Om dit doel te bereiken moet de werkgever een risicoanalyse uitvoeren om de gevaren te identificeren en de risico’s te kunnen vaststellen, nader te bepalen en te evalueren. Op basis van de uitgevoerde risicoanalyse moet de werkgever preventiemaatregelen nemen zodat de blootstelling van de werknemers aan biologische agentia kan worden voorkomen. Indien, het gezien de werkzaamheden en de risicoanalyse technisch niet mogelijk om de blootstelling te voorkomen of weg te nemen, brengt de werkgever de risico's terug tot een zodanig laag niveau als voor een adequate bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de betrokken werknemers noodzakelijk is.
De wetgeving is van toepassing op alle werkzaamheden waarbij werknemers ten gevolge van hun werk worden of kunnen worden blootgesteld aan biologische agentia. Het is onmogelijk een overzicht te geven van alle werksituaties waarbij de werknemer wordt of kan worden blootgesteld. Er zijn geen werknemers, werkzaamheden, sectoren of situaties uitgesloten van het toepassingsgebied van de bepalingen over biologische agentia. Het is steeds de risicoanalyse die bepaalt of werknemers worden of kunnen worden blootgesteld aan biologische agentia. Er wordt echter wel een onderscheid gemaakt tussen twee categorieën van werkzaamheden.
De eerste categorie betreft werkzaamheden waarbij er een welbewust voornemen is om met een biologisch agens te werken of dit te gebruiken, zoals kweek, behandeling, concentratie, inenting bij dieren, productie voor industriële of experimentele toepassingen, en gebruik voor therapeutische of experimentele doeleinden. Voorbeelden van dit soort werkzaamheden zijn microbiologische diagnoselaboratoria, de industriële productie van geneesmiddelen en vaccins, biotechnologie, onderzoeksinstellingen en laboratoria die werkzaamheden verrichten waarbij met biologische agentia wordt gewerkt met het oog op onderzoek en/of ontwikkeling, onderwijs of diagnose, en proefstations waar dieren bewust worden besmet.
De tweede categorie betreft werkzaamheden waarbij er geen welbewust voornemen is om met een biologisch agens te werken, maar waar onopzettelijke blootstelling kan plaatsvinden. Voorbeelden van dit soort werkzaamheden zijn werk in de voedingsindustrie, werk in de landbouw, werkzaamheden waarbij sprake is van contact met dieren of producten van dierlijke oorsprong, werk in de gezondheidszorg, met inbegrip van werk in isolatie- en post-mortem-eenheden, werk in klinische, veterinaire en diagnoselaboratoria (met uitsluiting van microbiologische diagnoselaboratoria), werkzaamheden in diensten voor sociale hulp, noodhulp en in strafinrichtingen, werk in vuilverwerkingsbedrijven, en werk in installaties voor de zuivering van afvalwater. Deze lijst van voorbeelden is echter maar indicatief, indien het resultaat van de risicoanalyse een onopzettelijke blootstelling aan biologische agentia aantoont, kan er sprake zijn van andere werkzaamheden die niet in deze lijst zijn opgenomen en waarmee rekening moet worden gehouden. Zo zijn ook werkplekken waar werknemers incidenteel aan biologische agentia blootgesteld kunnen worden, bijvoorbeeld als gevolg van een besmette klimaatinstallatie, waterinstallatie of interieur (objecten, vloer of muur), en op plekken waar veel mensen dicht bij elkaar werken, of waar de ruimte beperkt is of de ventilatie onvoldoende, kan er een risico zijn op blootstelling aan biologische agentia.
Het onderscheid tussen de twee categorieën van werkzaamheden is cruciaal, omdat het bepaalt welke maatregelen de werkgever moet nemen. Voor werkzaamheden waarbij werknemers onopzettelijk worden of kunnen worden blootgesteld, zijn bijvoorbeeld niet alle maatregelen zinvol om ze toe te passen, zoals het vervangen van het biologisch agens, omdat het niet mogelijk is deze maatregelen in dergelijke situaties toe te passen. De specifieke maatregelen die de werkgever moet nemen wanneer uit de risicoanalyse blijkt dat er niet-intentionele blootstelling aan biologische agentia kan optreden, worden vermeld in artikel VII.1-18 van de codex over het welzijn op het werk. De werkgever is verplicht om deze maatregelen toe te passen. Echter, er kunnen zich situaties voordoen waarin de werkgever niet alle maatregelen hoeft toe te passen, mits de risicoanalyse aantoont dat dit niet noodzakelijk is. Dit kan het geval zijn wanneer er in specifieke omstandigheden geen werknemers worden of kunnen worden blootgesteld. Anderzijds kan het zijn dat de werkgever door het nemen van de meest beschermende preventiemaatregelen, die de blootstelling effectief voorkomen of de risico’s terugbrengen tot een zodanig laag niveau dat het een adequate bescherming biedt voor de gezondheid en veiligheid van de betrokken werknemers, het niet nodig is om nog aanvullende maatregelen te nemen.
Blootstelling van werknemers in de praktijk
Om in de praktijk te kunnen inschatten of werknemers worden of mogelijk worden blootgesteld aan biologische agentia, moet men nagaan of er een mogelijkheid bestaat dat werknemers, tijdens het werk en/of verplaatsingen in het kader van het werk, blootgesteld worden of kunnen worden met enig soort biologisch agens of bron/reservoir van biologische agentia. Deze bronnen kunnen zich bevinden in de omgeving (binnen-en buitenomgeving) en/of afkomstig zijn van personen (collega's of derden, zoals bijvoorbeeld klanten).
Een reservoir is een plaats waar een micro-organisme kan overleven tot de overdracht naar een gastheer. Vaak vermenigvuldigen micro-organismen zich in hun reservoirs. Hieronder volgt een overzicht van de meest relevante en voorkomende reservoirs/besmettingsbronnen in de overdracht van biologische agentia:
- Menselijk: mensen zijn de reservoirs voor veel schadelijke micro-organismen en in sommige gevallen zijn zij de enige gastheer en daardoor ook het enige reservoir. Een belangrijk weg van overdracht tussen mensen is de lucht: de lucht die we inademen bevat veel soorten micro-organismen die via aerosolen, bijvoorbeeld gevormd tijdens het ademen, praten en hoesten/niezen, zeer lang in de lucht kunnen blijven rondzweven.
- Dierlijk: infecties die zijn opgelopen door dierlijke reservoirs worden zoönosen of zoönotische ziekten genoemd.
- De bodem: verschillende infecties kunnen worden verkregen via inslikken of door blootstelling van een wond aan vuil of grond.
- Voedsel kan, als het niet op de juiste manier wordt behandeld, een reservoir zijn voor een grote verscheidenheid aan pathogene organismen.
- Water wordt over het algemeen een reservoir voor infecties als het besmet is met microben of dierlijke/menselijke uitwerpselen, of als er een plotse groei is van een specifiek organisme.
- Veel levenloze voorwerpen worden beschouwd als fomieten, omdat ze indirect een infectie kunnen overdragen van de ene persoon op een andere door als tussenstation te fungeren in de overdrachtscyclus.
- Biologische agentia kunnen ook gevonden worden in kantoor- of woongebouwen die overmatige microbiële groei hebben door vochtophoping in de structuur of in de verwarming, ventilatie en het airconditioningsysteem (HVAC).
- Een zeer specifieke bron van blootstelling aan biologische agentia zijn scherpe medische instrumenten in de ziekenhuis- en gezondheidszorgsector. Dit is een veelvoorkomend gevaar in deze sectoren, omdat ziekenhuis- en gezondheidswerkers (verpleegkundigen, artsen,…) het risico lopen geïnfecteerd te raken als gevolg van verwondingen door naalden of andere scherpe medische instrumenten, zoals een scalpel of hechtapparatuur.
De verschillende soorten bronnen en geassocieerde biologische agentia worden uitgebreid behandeld in het deel Indeling volgens soort van biologische groep. De verschillende manieren waarop werknemers kunnen worden blootgesteld aan biologische agentia wordt uitgelegd in het deel Blootstelling van werknemers aan biologische agentia.
Aangezien er geen wettelijke grenswaarden bestaan voor beroepsmatige blootstelling aan biologische agentia, mede omdat het op wetenschappelijk niveau momenteel ontbreekt aan kwalitatieve data en aan een sluitende methodiek om dergelijke waarden af te leiden, richt de risicoanalyse zich op het beoordelen van de mogelijke aanwezigheid van deze agentia op de arbeidsplaats. Dit betekent dat er niet wordt vergeleken met een specifieke referentieconcentratie, maar dat enkel moet worden vastgesteld of werknemers al dan niet worden of kunnen worden blootgesteld, ongeacht de mate van blootstelling. Om deze redenen wordt het niet toegestaan om gebruik te maken van niet-wettelijk vastgestelde grenswaarden of ‘richtwaarden’ voor beroepsmatige blootstelling, aangezien deze geen wetenschappelijk onderbouwde basis hebben voor hun effectiviteit in het beschermen van de gezondheid van werknemers.
Het bepalen van de mate van blootstelling is echter cruciaal voor het implementeren van preventiemaatregelen, omdat dit inzicht biedt in de urgentie en de noodzakelijke stappen om de risico’s te minimaliseren. Het uiteindelijke doel is om blootstelling volledig te elimineren, of, indien dit technisch niet haalbaar is, de blootstelling te reduceren tot een niveau waarop werknemers geen negatieve gezondheidseffecten ondervinden.