De meest doeltreffende maatregel om een val van hoogte te voorkomen is natuurlijk werken op hoogten te vermijden. De arbeidsorganisatie moet, waar mogelijk, werkwijzen identificeren om een taak op de begane grond te kunnen uitvoeren, zodat wordt voorkomen dat werknemers de werkzaamheden in de hoogte moeten uitvoeren. Een werkgever is er immers wettelijk toe verplicht maatregelen te identificeren om risico's te vermijden.
Als het onmogelijk blijkt om dergelijke technieken in te voeren moeten maatregelen worden genomen om de risico's zo doeltreffend mogelijk te beperken. In dat verband is het dan ook van belang om passende collectieve beschermingsmiddelen (CBM) (bijvoorbeeld leuningen) en aangepaste arbeidsmiddelen (steigers, platforms, ...) uitgerust met aangepaste collectieve beveiligingen te gebruiken.
Soms volstaan collectieve beschermingsmiddelen echter niet om het valrisico te beperken. In dat geval moet worden overwogen gebruik te maken van persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM). Als er een residuair valrisico blijft bestaan dient te worden afgewogen of er een persoonlijke valbeveiliging dient te wordt ingezet . Bij een residuair valrisico van meer dan 2 m hoogte is het dragen van een persoonlijk valbeveiligingsmiddel verplicht.
Het dragen van een persoonlijke valbeveiliging zal nooit helemaal kunnen uitsluiten dat een werknemer toch zou vallen maar het zal de gevolgen van die val beperken.
Een valbeveiliging bestaat uit drie onderdelen:
- een verankeringspunt of bevestigingspunt;
- verbindingsmiddelen tussen verankeringspunt en gordel;
- een gordel of harnas.
De werksituatie bepaalt welk type van valbescherming de voorkeur verdient. De ruimte voor vrije val is ook een element waarmee rekening moet worden gehouden.
Individueel veiligheidsharnas
Let bij de aanschaf en het gebruik van een valbeveiligingssysteem op volgende zaken:
- de leverancier moet een degelijke en begrijpbare gebruiksaanwijzing aanleveren;
- goed onderhouden onderdelen;
- een periodieke controle van de gebruikte beschermingsmiddelen door een externe dienst voor technische controles op de werkplaats (EDTC);
- er staan markeringen op alle onderdelen van het systeem die van elkaar kunnen worden losgemaakt.
Het gaat om volgende markeringen: de CE-markering, het nummer van de aangemelde instantie verantwoordelijk voor het toezicht op de kwaliteit van het systeem, de naam of het identificatieteken van de fabrikant, de benaming of typeaanduiding van het systeem, het lot- of serienummer, het nummer en publicatiejaar van de norm waarmee het PBM conform is en een pictogram “Lees de gebruiksaanwijzing”.
Aansporing om informatieve nota te lezen
Onderdelen van een volledige valbeveiliging
Verankeringspunten en -constructies
Elk valbeveiligingssysteem moet aan een verankeringspunt worden vastgemaakt. Structurele verankeringspunten die permanent aan een gebouw of constructie zijn vastgemaakt, worden wettelijk niet als PBM beschouwd, maar ze vormen natuurlijk wel een essentiële schakel in het systeem.
Naast de structurele verankeringspunten zijn er vijf types verankeringspunten:
- type A: verankeringspunten die in de dragende constructie worden vastgemaakt (vaste verankeringssystemen);
- type B: transporteerbare, tijdelijke verankeringen (bv. driepoten);
- type C: horizontale flexibele verankeringslijnen, zoals gespannen touwen of kabels;
- type D: verankeringsconstructies met horizontale, vaste verankeringsrails;
- type E: doodgewichtverankering met behulp van zware blokken of met water of zand gevulde reservoirs. Die kunnen op horizontale oppervlakken worden gebruikt.
Valbeveiligingssystemen
Dit zijn de systemen die de verbinding maken tussen het verankeringspunt en de gordel (zie verder). Soms verbinden zij enkel de verschillende delen van het systeem met elkaar. Meestal hebben ze de functie om de vallengte en de remkracht te beperken.
Om die remkracht te beperken worden valdempers gebruikt. Zij zullen een deel van de valenergie opnemen en zo de uiteindelijke opvangkracht op het lichaam verminderen.
Op deze systemen zitten dikwijls verschillende koppelingselementen, zoals (musketon)haken, schakels en D-ringen. Die mogen geen snijdende of schavende boorden bevatten en niet ongewild opengaan.
Er kan gekozen worden voor een van de volgende systemen:
- Vanglijnen (met valdemper): bestaan uit synthetisch touw, band, metaalkabel of ketting. Synthetisch materiaal is elastisch en zal daarom een deel van de valenergie absorberen, wat natuurlijk beter is. De lengte van een vanglijn mag nooit meer dan 2 meter zijn. Er zijn naast lijnen met een vaste lengte ook automatisch oprolbare lijnen (voorzien van een automatisch blokkeersysteem). Dat laatste systeem garandeert de kortste valafstand.
- Anti-valapparaten die meelopen met een starre verankeringslijn: de toestellen lopen met de gebruiker mee over een rail. Het systeem zal bij een val blokkeren en zo de valhoogte beperken.Let op! De referentie van de norm EN 353-1:2002 voor dit systeem werd in 2010 geschrapt. In 2014 kwam er een nieuwe versie van die norm en in 2017 een addendum. De nieuwe versie geniet opnieuw het vermoeden te voldoen aan de essentiële veiligheids- en gezondheidseisen.
- Anti-valapparaten die meelopen met een flexibele verankeringslijn: de verankeringslijn bestaat uit een synthetisch touw of een metalen kabel. Het touw of de kabel zal bij een val onmiddellijk blokkeren.
- Anti-valapparaten met automatische lijnspanner: het antivalapparaat is direct of met een korte verbinding aan het verankeringspunt opgehangen. De verankeringslijn loopt vrij in en uit het apparaat, maar blokkeert bij een plotse versnelling (bv. een val).
Dat toestel is enkel geschikt voor verticaal gebruik. Bij dit systeem mag de werknemer zich dus niet over de totale lengte horizontaal verplaatsen. Doet hij dat wel, dan zal bij een val een gevaarlijk slingereffect ontstaan.
Gordels
Gordels kunnen voor een goede positionering zorgen, zelfs als er geen risico op vallen bestaat.
Positioneringsgordels ondersteunen de gebruiker bij het uitvoeren van zijn werk, bijvoorbeeld op een ladder of een mast. Deze gordel moet op ten minste twee punten worden vastgehecht. Het instelbaar touw mag maximaal 2 meter lang zijn.
Zitgordels zijn eigenlijk heupgordels met een zitvlaksteun. Ze worden gebruikt voor het uitvoeren van werken op een schuin vlak. Opnieuw moeten deze gordels aan het individu aanpasbaar zijn en mogen ze uitsluitend als positioneringsmiddel worden gebruikt.
Harnasgordel
Als er een risico op vallen bestaat, moet altijd een harnasgordel worden gebruikt. Zo’n gordel zal het best de krachten opvangen die bij het afremmen van de val ontstaan en zal de werknemer na een val in een zo gunstig mogelijke positie brengen (in verticale positie en met het hoofd naar boven).
Een harnasgordel bestaat uit schouderbanden, beenbanden, een zitband en eventueel een heupband.
Belangrijk is dat een harnasgordel individueel aanpasbaar is en op een correcte manier wordt gedragen om te voorkomen dat de gordel op zich een risico vormt bij een val.
Het harnas is slechts een onderdeel in het geheel van maatregelen voor een volledige bescherming tegen het vallen van een hoogte.
Andere normen die belangrijk zijn:
- EN 795: verankeringpunten
- EN 358: positioneringsgordel
- EN 813: zitgordel