De codex over het welzijn op het werk bevat een aantal bepalingen die relevant zijn voor werknemers en werkgevers in de dienstenchequesector.

Algemene verplichtingen die volgen uit de bepalingen van de codex over het welzijn op het werk:

  • Het in kaart brengen van de gevaren en het inschatten van de risico’s moet gebeuren op basis van een risicoanalyse die wordt uitgevoerd door de werkgever (mogelijk in samenwerking met de bevoegde preventieadviseur en de preventieadviseur-arbeidsarts). De risicoanalyse moet gebeuren voor de aanvang van de werkzaamheden en uitgevoerd worden op het niveau van de organisatie in haar geheel, op het niveau van elke groep van werkposten of functies en op het niveau van het individu. In geen geval kan het uitvoeren van de risicoanalyse de verantwoordelijkheid zijn van de individuele werknemer.
  • De risicoanalyse moet gebaseerd zijn op basis van vaststellingen die gemaakt zijn op de reële situatie van de arbeidsplaats waar de werknemer de werkzaamheden zal uitvoeren. Bijgevolg kan een correct uitgevoerde risicoanalyse enkel opgemaakt worden na een bezoek van de arbeidsplaats.
  • Een eerste stap in de risicoanalyse is het identificeren van de gevaren: de intrinsieke eigenschap of het intrinsiek vermogen van inzonderheid een voorwerp, een stof, een proces of een situatie die schade kan veroorzaken of het welzijn van de werknemer kan bedreigen.
  • De risicoanalyse houdt rekening met de aard (bijvoorbeeld fysische vorm en blootstellingsroute) van de gevaren waaraan de werknemer kan worden blootgesteld), de mate (bijvoorbeeld concentratie chemisch of biologisch agens, grote ergonomische lasten, …) en de duur (de tijdspanne en frequentie). Hierbij moet er ook rekening worden gehouden met de mogelijke blootstelling aan gezamenlijke risico’s die binnen de periode van een werkdag kan plaatsvinden. Bijvoorbeeld in het geval van blootstelling aan chemische agentia, waarbij een werknemer op één dag verschillende arbeidsplaatsen kan aandoen, dient de risicoanalyse te gebeuren op basis van een tijdgewogen gemiddelde van de aard, mate en duur van blootstelling aan de verschillende gevaren op een nominale werkdag van acht uur.
  • Na het bepalen van de verschillende risico’s beslist de werkgever welke maatregelen moeten genomen worden om deze risico’s te vermijden, ze bij de bron uit te schakelen of te verminderen. Bij deze keuze voor maatregelen moet de werkgever rekening houden met de principes van de preventiehiërarchie, die aangeeft welke preventiemaatregelen men eerst moet nemen. Meer informatie op de pagina rond de Preventiehiërarchie en risicoanalyse.
  • Uit de specifieke risicoanalyse moet volgen welk materiaal (bijvoorbeeld chemische agentia, ergonomisch schoonmaakmateriaal, …) er wel of niet kan gebruikt worden, welke (frequentie van) taken (bijvoorbeeld taken die valrisico of contact met biologische agentia met zich meebrengen) er wel of niet mogen worden uitgevoerd en in welke ruimtes (bijvoorbeeld ruimtes die te koud of vochtig zijn, die een verhoogd risico inhouden om blootgesteld te worden aan biologische agentia, …) er wel of niet kan gewerkt worden zodat er zich geen verhoogde blootstelling aan risico’s kan voordoen die een negatieve invloed kan hebben op het welzijn van de werknemer.

Een belangrijke rol inzake het beleid rond welzijn op het werk is, naast de werkgever, weggelegd voor het Comité voor Preventie en Bescherming op het Werk (CPBW; bij afwezigheid van een comité, de vakbondsafvaardiging, en, bij afwezigheid van een vakbondsafvaardiging, de werknemers zelf). Het CPBW heeft onder meer als opdracht adviezen uit te brengen en voorstellen te formuleren omtrent het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, omtrent het globaal preventieplan en het jaaractieplan opgesteld door de werkgever, de wijzigingen, de uitvoering en de resultaten ervan. Meer informatie over de opdrachten en rechten van het CPBW is beschikbaar op de website van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, in de rubriek Comité voor preventie en bescherming op het werk.

Boek I, Titel 3: de preventie van psychosociale risico’s op het werk

De problematiek van psychosociale risico's past in het kader van de wet betreffende het welzijn op het werk. De wetten van 28 februari 2014 en van 28 maart 2014 wijzigden grondig de bepalingen van hoofdstuk Vbis van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk. Dat hoofdstuk stelt voortaan een algemeen kader vast voor de preventie van psychosociale risico's op het werk.

De werkgever moet de nodige maatregelen nemen om psychosociale risico's op het werk te voorkomen, om de schade die voortvloeit uit die risico's te voorkomen of om die schade te beperken. Alle specifieke informatie over de risicoanalyse en de individuele procedures is opgenomen in titel 3 betreffende de preventie van psychosociale risico's op het werk van boek I van de codex over het welzijn op het werk.

Door de specifieke arbeidssituatie van dienstenchequewerknemers is er meestal geen toezicht op de werkomgeving, waardoor de risico’s op onder meer psychosociale klachten kunnen toenemen.

Daarenboven kan de werknemer, door de nabije relatie tussen werknemer en gebruiker van dienstencheques (in een omgeving waarbij de werknemer vaak alleen is), moeilijk de hulp inroepen van collega’s of een leidinggevende bij bijvoorbeeld grensoverschrijdend gedrag of racisme.

Deze problematiek vraagt een preventiebeleid op maat, waarbij zowel de werkgever, de werknemer als de gebruiker van dienstencheques actief betrokken wordt.

Meer algemene informatie en de reglementerende teksten over dit onderwerp zijn beschikbaar op de website van de FOD Werkgelegenheid, in het thema Psychosociale risico's op het werk.

Boek V: omgevingsfactoren en fysische agentia

Voor de omgevingsfactoren en fysische agentia die aanwezig zijn op de arbeidsplaats moet de werkgever een risicoanalyse uitvoeren en aangepaste preventiemaatregelen bepalen.

Om deze analyses uit te voeren moet men met verschillende factoren rekening houden:

  • Identificatie van het gevaar: welke schadelijke omgevingsfactoren zijn er aanwezig? Het kan bijvoorbeeld gaan om huishoudtoestellen die zeer veel decibels produceren (zoals stofzuigers) of koude/vochtige ruimtes.
  • De aard van de blootstelling: fysische vorm en blootstellingsroute.
  • De mate van blootstelling: bijvoorbeeld de hoeveelheid decibels of de temperatuur.
  • Duur van de blootstelling: hoe lang/frequent zou de werknemer blootgesteld kunnen worden?

Wanneer er schadelijke omgevingsfactoren op de arbeidsplaats zouden aanwezig zijn, volgt er uit de bepalingen van de codex over het welzijn op het werk dat de werkgever aangeeft welke taken wel of niet mogen worden uitgevoerd en/of welke ruimtes wel of niet betreden mogen worden door de werknemer.

Meer informatie en de reglementerende teksten over dit onderwerp zijn beschikbaar op de website van de FOD Werkgelegenheid, in de thema’s Thermische omgevingsfactoren en Lawaai.

Boek VI: chemische, kankerverwekkende, mutagene en reprotoxische agentia

Titel 1 betreffende de chemische agentia van boek VI van de codex over het welzijn op het werk is van toepassing op alle gevaarlijke chemische stoffen die op de werkplaats voorkomen. Voor kankerverwekkende, mutagene en reprotoxische stoffen is Titel 2 van Boek VI van de Codex van toepassing.

Centraal staat de risicoanalyse, die kadert in het dynamisch risico-beheersingssysteem en aan de basis ligt van verdere preventiemaatregelen. De risicoanalyse houdt rekening met:

  • Identificatie van het gevaar: inventaris aanwezige producten met identificatie gevaren (huidirritatie, hormoonontregelend, impact op de luchtwegen, …).
  • De aard van de blootstelling: fysische vorm (vloeistof, damp, …), blootstellingsroute (via de huid, via inademing of door inslikken).
  • De mate van blootstelling: bepalen van concentraties van producten en vooral van blootstelling (in de praktijk veronderstelt dit meestal een meting van de concentratie van een chemisch agens in de lucht in de ademzone van de werknemer).
  • Duur van de blootstelling: hoe lang/frequent zou de werknemer blootgesteld worden.

Uit de bepalingen van de codex over het welzijn op het werk volgt dat de werkgever er moet op toezien dat er geen blootstelling aan gevaarlijke agentia kan plaatsvinden of dat de blootstelling aan gevaarlijke chemische agentia zoveel als (technisch) mogelijk beperkt wordt.

Van belang is dat de preventiehiërarchie gerespecteerd wordt: waar mogelijk moet in eerste instantie het gebruik van gevaarlijke chemische agentia geëlimineerd worden. Indien dit niet kan, moet er nagegaan worden of deze agentia kunnen vervangen worden door producten die minder gevaarlijk zijn (substitutie). Meer informatie op de pagina rond de Preventiehiërarchie en risicoanalyse.

Voorbeelden van maatregelen kunnen zijn:

  • het maximaal vermijden van producten die verneveld worden om blootstelling via ademhaling zo veel mogelijk te beperken (en maximaal ventileren waar dit niet kan vermeden worden);
  • het vervangen van producten met corrosieve of irriterende eigenschappen door producten die deze gevaren niet hebben;
  • het vermijden van overdoseren van poetsproducten;

Bepaalde gevaarlijke agentia kunnen ontstaan door het mengen van schoonmaakproducten (denk bijvoorbeeld aan chloordampen die ontstaan bij het mengen van bleekwater en ontkalker). Een blootstelling aan dergelijke chemische risico’s moet indien mogelijk geëlimineerd worden.

Wanneer in het geval van werknemers in de sector van de dienstencheques hier te weinig toezicht kan op worden uitgeoefend, volgt dat de werkgever zelf schoonmaakproducten voorziet die geen of zo weinig mogelijk gevaarlijke chemische agentia bevatten. Een alternatieve benadering is het voorzien van lijsten met verboden en aangeraden of verplicht aan te kopen schoonmaakproducten die de gebruiker van dienstencheques zelf moet aankopen. Dit biedt echter minder controle aan de werkgever om zijn werknemers tegen blootstelling aan gevaarlijke chemische agentia te beschermen, aangezien de aanwezigheid van de aangeraden producten op de arbeidsplaats nog steeds afhankelijk is van de goodwill van de gebruiker van dienstencheques en het correct toepassen van de instructies. Uit de regelgeving volgt dan ook dat de optie van het zelf voorzien van schoonmaakproducten de beste maatregel is om de werknemers effectief te beschermen.

Uit de regelgeving volgt bovendien dat het Comité voor preventie en bescherming op het werk (CPBW) voorafgaand advies moet geven, na de gepaste informatie te hebben gekregen van de werkgever, over de keuze, de aankoop, het onderhoud en het gebruik van schoonmaakproducten, bijhorende persoonlijke beschermingsmiddelen en mogelijke collectieve beschermingsmiddelen.

Meer algemene informatie en de reglementerende teksten over dit onderwerp zijn beschikbaar op de website van FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, in de thema’s Chemische agentia en Kankerverwekkende, mutagene en reprotoxische agentia.

Boek VII: biologische agentia

Onder "biologische agentia" wordt verstaan: micro-organismen (met inbegrip van genetisch gemodificeerde), celculturen en menselijke endoparasieten die een infectie, allergie of intoxicatie kunnen veroorzaken.

Biologische agentia worden, naargelang het risico van infectieziekte dat zij met zich meebrengen, in vier gevaargroepen ingedeeld, van minst gevaarlijke (groep 1) tot gevaarlijkste (groep 4). Bijlage VII.1-1 van de Codex geeft een lijst van biologische agentia en hun indeling.

De risicoanalyse, die gebaseerd moet zijn op basis van vaststellingen die gemaakt zijn op de reële situatie van de arbeidsplaats, houdt rekening met:

  • Identificatie van het gevaar: welke biologische agentia zijn er aanwezig? Het gaat bijvoorbeeld over schimmels of bacteriën of gebruikers van dienstencheques die besmet zijn met infectieuze ziekten zoals griep (influenzavirus) of SARS-CoV-2.
  • De aard van de blootstelling: blootstellingsroute (aanraking van oppervlakten, inademing van aerosolen, contact met lichaamsvloeistoffen, …).
  • De mate van blootstelling: bijvoorbeeld de grote van de schimmel.
  • Duur van de blootstelling: hoe lang/frequent zou de werknemer blootgesteld worden.

Wanneer er biologische agentia op de arbeidsplaats zouden aanwezig zijn, volgt er uit de bepalingen van de codex over het welzijn op het werk dat de werkgever aangeeft welke taken wel of niet mogen worden uitgevoerd en/of welke ruimtes wel of niet betreden mogen worden door de werknemer.

Concreet zou dit inhouden dat wanneer er bijvoorbeeld een aanwezigheid van schimmels op de arbeidsplaats wordt opgemerkt, de taak van de verwijdering van deze schimmel niet kan worden uitgevoerd door de werknemer. De gebruiker van dienstencheques zal dan deze schimmel zelf moeten verwijderen of laten verwijderen door instanties die hierin gespecialiseerd zijn.

Op dezelfde basis moet de werkgever de werknemer tegen de blootstelling beschermen door bijvoorbeeld te verbieden een ruimte te betreden waar er een te groot risico is dat de werknemer in een te hoge mate kan worden blootgesteld aan biologische agentia (bijvoorbeeld in een vochtige ruimte met schimmelvorming op de muren).

Ook bij de aanwezigheid van infectueuze agentia (gebruiker van dienstencheques die besmet is met griep (influenzavirus), SARS-CoV-2, …) moet de werkgever de werknemer beschermen door bijvoorbeeld het betreden van deze arbeidsplaatsen te verbieden.

Meer informatie en de reglementerende teksten over dit onderwerp zijn beschikbaar op de website van de FOD Werkgelegenheid, in het thema Biologische agentia.

Boek VIII: ergonomische belasting

Titel 3: Manueel hanteren van lasten

Werknemers in deze sector worden blootgesteld aan ergonomische risico’s ten gevolge van het manueel hanteren van lasten. Enkele praktische voorbeelden zijn het veelvuldig dragen en verplaatsen van stofzuigers of emmers met water (vaak ook op de trap), het verplaatsen van allerlei meubels om te kunnen schoonmaken en het uitoefenen van kracht in ongunstige lichaamshoudingen. Veelal ontbreekt er bij de gebruiker van dienstencheques aangepast ergonomisch materiaal om mee te werken.

De Codex voorziet dat de werkgever ertoe gehouden is deze risico’s nader te beoordelen en daarbij rekening moet houden met verschillende factoren, die betrekking hebben op:

  • de kenmerken van de last die moet gehanteerd worden;
  • de kenmerken van de lichamelijke inspanning die moet verricht worden;
  • de vereisten van de taak die moet verricht worden;
  • de kenmerken van de arbeidsplaats en de arbeidsomstandigheden;
  • individuele eigenschappen van de werknemers die de taken moet uitvoeren.

De werkgever is ertoe gehouden passende organisatorische maatregelen te nemen, passende middelen te gebruiken, of zulke middelen aan de werknemers te bezorgen, om te voorkomen dat de werknemers lasten manueel moeten hanteren. Wanneer dit niet kan voorkomen worden, dienen de werkposten te worden ingericht zodanig dat het hanteren kan gebeuren in optimale voorwaarden betreffende de veiligheid en gezondheid.

Organisatorische maatregelen die kunnen genomen worden omvatten, bijvoorbeeld, duidelijke instructies (aan zowel gebruiker van dienstencheques als werknemer) inzake welke taken wel of niet mogen verricht worden. Gezien er veelal weinig tot geen toezicht is op de concrete situatie bij de gebruiker van dienstencheques, kan de werkgever ervoor kiezen om zelf ergonomisch materiaal ter beschikking te stellen. De werknemers moeten geïnformeerd en opgeleid worden met het oog op het verminderen van de risico’s. Ook is er medisch toezicht voor werknemers die blootgesteld zijn aan risico’s.

Meer informatie en de reglementerende teksten over dit onderwerp zijn beschikbaar op de website van de FOD Werkgelegenheid, in het thema Manueel hanteren van lasten.